Zoeken sluiten

‘Middelen zijn randvoorwaardelijk voor goede zorg’

Het gesprek over locatie Meiboomstraat en BSO Deventer illustreert dat onze vier pijlers – Dienstverlening, Arbeid, Middelen en Dialoog en intern toezicht – nauw met elkaar verbonden zijn. En dat het goed is om die samenhang regelmatig te bespreken. De middelen – huisvesting, geld, ICT – kunnen de aanleiding zijn. Hoe ervaren andere JP-ers dit? Alette, Martine, Tanja, Samá, Marcel, Stephanie, Inge, Anneloes en Karin gingen erover in gesprek.’

“Op de Meiboomstraat lijkt de huisvesting voorwaardelijk te zijn voor goede dienstverlening”, zegt bestuurder Tanja. “Voorwaardelijk vind ik een mooie term”, reageert Marcel. Hij is lid van de raad van toezicht. “Middelen zijn niet bepalend voor goede zorg, maar ze zijn wel randvoorwaardelijk. Waar ik nieuwsgierig naar ben is het startpunt voor het gesprek over de Meiboomstraat. Wat maakt dat zo’n gesprek van de grond komt?” Regiocoördinator Stephanie denkt dat het door cyclisch werken komt. “Als je dingen steeds laat terugkomen in gesprekken, ga je op een gegeven moment actie ondernemen.” “We willen goede zorg verlenen”, zegt locatiecoördinator Martine. “Dan ga je dus in gesprek als je dingen signaleert.”

Een frisse blik
“Mooi in dit voorbeeld vind ik dat een relatief nieuwe collega haar waarnemingen deelt”, vervolgt Tanja. “Een nieuwe, frisse blik”, vult gedragskundige Samá aan. “Een nieuwe collega kan soms een heel andere visie geven.” “Dat ervaar ik ook in het samenwerken met andere locatiecoördinatoren”, zegt locatiecoördinator Anneloes. “Daardoor voorkom je blinde vlekken.” Stephanie vindt dat het gesprek over de Meiboomstraat ook getuigt van moed. “Ze komen terug op eerdere besluiten. Er zijn emoties aan verbonden als je zegt ‘die goede dienstverlening lukt ons niet’.”

Medewerkers onderdeel van het gesprek
Anneloes is benieuwd of de medewerkers van de Meiboomstraat en BSO Deventer ook zijn meegenomen. “Hoe vaak komen de vier pijlers bewust bij de begeleiders terecht?” “Zou je willen dat medewerkers onderdeel zijn van de oplossing?”, vraagt Stephanie. Anneloes: “Dat weet ik niet, maar in ieder geval wel onderdeel van het gesprek. Het gaat over hun werkplek.” “Als de randvoorwaarden niet kloppen, kunnen begeleiders hun werk niet doen”, vat Stephanie samen. “Dat herken ik van mijn eigen locatie”, reageert Martine. “Toen ik startte, was er veel ontevredenheid bij cliënten en verwanten. We zijn in gesprek gegaan over hoe we het met elkaar willen doen. Terug naar de basis.”

Terug naar de basis
“Terug naar de basis herken ik ook in dit verhaal”, zegt Tanja. “Wat willen we eigenlijk met een BSO. Waar staan we voor? En voor de Meiboomstraat: we ondersteunen bij leven, we bieden geen behandeling. Maar tegelijkertijd zeggen we dat we doen wat nodig is. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar?” Samá: “Wat mij opviel, was de opmerking dat ze kinderen liever individueel willen begeleiden. Maar is dat beter? Onderzoeken zeggen juist dat kinderen het in groepen beter doen.” “Is dat dan een behoefte van de kinderen of van de begeleiders?”, vraagt Stephanie. “Aan de andere kant: de BSO is een vaste vorm. Moeten we niet eerst kijken waarom deze kinderen ondersteuning nodig hebben?” “Omdat de BSO een oplossing uit de systeemwereld is, ga je misschien voorbij aan de individuele vraag”, zegt Alette van het centraal bureau.

“Je moet kritische vragen durven blijven stellen”

Je gehoord voelen
“Er was geen overzicht meer bij medewerkers en ze wisten niet meer hoe te handelen. Ergens in het proces is dat gebeurd, maar waar?” zegt Marcel. Tanja vervolgt: “Op het moment dat de situatie op een locatie niet helder is, ontstaat er óf extreem eigenaarschap óf medewerkers raken onthecht.” “Het heeft ook raakvlakken met je gehoord voelen”, vult Stephanie aan. “En daar is weer vertrouwen voor nodig”, zegt Martine. Karin: “Dat geldt ook voor cliënten.”

Kritische vragen blijven stellen
“Ik proef ook dat het een zoektocht is”, zegt Marcel. “Zoeken staat centraal. Maar als het over iets groots gaat, zoals een verbouwing, kunnen discussies makkelijk weer verstommen. Dan moet je kritische vragen durven blijven stellen.” “En creatief blijven denken”, vult Stephanie aan. Tanja: “Om steeds een stapje verder te komen, moet je experimenteren. Soms werkt iets wel, soms niet. En soms kom je nooit bij dé oplossing. En je beweegt mee met maatschappelijke ontwikkelingen. Hier speelt mee dat kinderen tegenwoordig bij voorkeur niet meer uit huis worden geplaatst.”

Praten én een doe-cultuur
“Ik merk wel dat we bij de JP de neiging hebben om lang te blijven praten over spannende beslissingen”, zegt Anneloes. Karin valt haar bij: “Persoonlijk is het voor mij na twee keer praten wel klaar. Dan ga ik het liever gewoon doen. En is het niet goed? Dan schaven we het bij. In de cliëntbegeleiding doen we eigenlijk niet anders. We maken de hele dag keuzes, met de cliënt en soms over de cliënt.” Marcel: “Wat interessant dat dat dicht bij de cliënt dus wel makkelijk gaat.” “Dat praten in de organisatie herken ik wel”, vat Tanja samen. “En op het moment dat het gaat om de mensen die we ondersteunen is er toch die doe-cultuur.”

Zo normaal mogelijk leven
Tanja stipte al aan dat de JP geen behandeling biedt. Maar wat is behandeling? “Tussen begeleiding en behandeling zit een grijs gebied”, zegt Stephanie. Alette merkt op dat cliënten in kortverblijfhuizen vaak  doorstromen naar een behandelsetting. “Vaak horen we dat zo’n behandelende organisatie het fijn vindt dat cliënten bij ons in een kortverblijfhuis hebben gewoond. Omdat ze dan het eerste deel van de  behandeling al hebben gehad.” Tanja denkt dat de kracht in een zo normaal mogelijk leven zit. “Op een kortverblijfhuis krijgen cliënten rust, reinheid en regelmaat. Is dat behandeling of het normale leven?” Anneloes heeft een mooi voorbeeld: “We hebben een cliënt met een dubbeldiagnose die in allerlei crisisopvangen heeft gezeten. Wij hebben hem in een structuur gezet. Er komt drie keer per dag iemand langs. Dat gaat hartstikke goed.” Stephanie noemt nog de houding van mensen. “Een behandelaar is zich nog weleens onvoldoende bewust wie er precies voor hem of haar zit. Bij de JP zijn we daar juist heel goed in. Omdat we continu kijken wat de bedoeling is.” Ze haalt een onderzoek aan naar straatjongeren. “Op de vraag ‘wat mis je?’ antwoordden de jongeren: ‘iemand die me wekt en vraagt of ik goed geslapen heb’.”

De blik van een ander
“Opvallend: het grootste deel van dit gesprek gaat níet over de middelen”, zegt Marcel. “Dat is ook de juiste verhouding, denk ik. Verder haal ik ‘durf te doen’ eruit. En dat dat ook weer een directe relatie heeft met eigenaarschap vind ik een belangrijk inzicht.” Samá neemt ‘de blik van een ander’ mee. “Sommige dingen gaan zoals ze gaan, maar wie durft dan de vraag te stellen. Wie ziet de blinde vlek? Op een aantal nieuwe locaties ben ik nu die ‘blik van een ander’. Maar hoe organiseer je die blik van buiten als je als coördinatoren,  gedragskundige en begeleiders al lange tijd samenwerkt? Kun je die blik dan zelf nog zijn of is daarin iets anders nodig?” Karin vertelt dat haar locatie nu met twee andere locaties samenwerkt. “We vallen bij elkaar in, draaien mee. En stellen ook vragen. Dat is heel mooi.” “Ook omdat je daar weer van leert”, reageert Samá. “Ook al is het maar iets kleins. Daarom doe ik ook mee aan intervisie met andere gedragskundigen.” “En ik haal het gesprek hebben met medewerkers eruit”, sluit Anneloes af. “Vorig jaar heb ik tijdens een teamoverleg een keer de cijfers erbij gepakt, wat uitleg gegeven en collega’s uitgenodigd vragen te stellen. Bleek één van de medewerkers vroeger  accountant te zijn geweest. Dat was heel leuk. Als je óók over de middelen praat met medewerkers, ontstaat, denk ik, sneller het gesprek over ‘doen we nog de goede dingen’.”